Het ontstaan van het Duitse noodgeld

In de jaren van de eerste wereldoorlog van 1914-1918, heerste in Duitsland en Oostenrijk een verschrikkelijke nood. Men vervaardigde schoenen zonder leer, maakte kleding en ondergoed van papier, bakte brood zonder meel en maakte geld uit papier, hout en porselein.

Gouden en zilveren munten verdwenen als de eerste slachtoffers van de oorlog. Als gevolg van zijn politieke en economische toestand was Duitsland voor de levering van voedingsmiddelen aangewezen op het neutrale buitenland. Vandaar een algemene jacht op het edele metaal.

Hoe langer de oorlog duurde, hoe zeldzamer het goud en zilver. Steeds hoger steeg de nood en toen uiteindelijk uit elke woning al het koper (lampen, waterkranen, deurknoppen etc.etc) verdwenen waren - door de regering in beslag genomen - trok de Rijksbank ook alle metalen munten in en al het metaal ging naar de “bloeiende” munitie- en wapenfabrieken.

Ter vervanging van de metalen munt bracht de regering (Rijksbank) andere munten van klei en ijzer in omloop, maar toen de nood al hoger steeg, kwam tenslotte niet anders dan papieren geld in circulatie.

Het inflatiegeld is ontstaan na de eerste wereldoorlog. Daarop kwamen geen spreuken voor of aardige ontwerpen maar cijfers en getallen met verbluffende grootte.

Na de eerste wereldoorlog (1914-1918) waar Duitsland bij betrokken was, tekende Duitsland in 1919 het vredesverdrag van Versailles en nam Duitsland de verplichting op zich om

herstelbetalingen te doen welke bepaald werden op 132 miljard goudmark, plus nog 6 miljard mark speciaal voor België. De betaling mocht geschieden in termijnen van twee miljard goudmark per jaar plus 26% van de waarde van de Duitse export. Bij het bekend worden van deze cijfers reageerden de conservatieven en andere reactionaire groeperingen in Duitsland bijzonder heftig. Ook economen in andere Westerse landen waarschuwden meteen dat dit veel meer was dan Duitsland ooit zou kunnen opbrengen.

Het lukte de Duitse regering dan ook niet om de grote sommen geld voor de herstelbetalingen bijeen te krijgen. In januari 1923 rukten Franse en Belgische troepen het Ruhrgebied binnen om op die manier druk uit te oefenen.

Duitse arbeiders staakten om de indringers te dwarsbomen. Deze bezetting van het industriële hart van Duitsland gaf de stoot tot grote verbittering en tot de grootste inflatie (geldontwaarding) die een land ooit heeft gekend.

Aan het begin van de bezetting stond de Amerikaanse dollar op ongeveer 10.000 mark.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de inflatie al op gang gebracht door het overmatig drukken van bankbiljetten. In de loop van de zomer van 1923 steeg de dollar tot 100.000 mark, tot 1 miljoen mark, tot 10 miljoen mark! Tegen de herfst waren 39 papierfabrieken en 1.782 drukpersen bezig met de productie van papiergeld. De dollar stond toen op 99 miljoen mark. Het ogenblik kwam waarop men 150 miljard mark voor een biertje moest neertellen!

De mensen reden, zodra ze hun salaris ontvangen hadden, naar de winkels om het geld in etenswaren om te zetten. De prijzen stegen per dag en soms zelf per uur. Tenslotte was de heksendans van de inflatie zo wild, dat de dollar op de beurs te Berlijn steeg met 613.000 mark per seconde..

Meer stakingen en opstanden braken uit, als verzet tegen de regering die de vernederende vredesbepalingen had aanvaardt, waardoor het land in economisch opzicht vrijwel kapot was.